Trektocht door de Zwitserse Alpen (deel 1)

Ik heb al vaak het genoegen gehad om met mijn zus door de bergen te trekken. Tot nu toe liepen we in delen over de GR11, een wandelroute dwars door de Spaanse Pyreneeën van de Atlantische kust naar de Middellandse Zee. Dit jaar waren we niet van plan om een wandeltocht te gaan maken. Pek, Mila en ik zouden op fietsvakantie gaan in Nederland. Maar ergens in dit coronavoorjaar, toen bleek dat het merendeel van de Nederlandse vakantiegangers in eigen land op vakantie zou gaan en alle campings langzaamaan volgeboekt raakten, werd dit plan steeds minder aantrekkelijk. Een fietsvakantie is alleen leuk als je op de bonnefooi gaat. Als je lastminute kunt beslissen waar je wilt overnachten.

Dus toen Mila na een dagwandeling op het voor Nederlandse begrippen heuvelachtige Landgoed Doorwerth opperde dat ze heel graag een keer in de bergen zou willen lopen, en toen in juni bleek dat een buitenlandvakantie toch wel tot de mogelijkheden behoorde, ruilden we onze beoogde fietsvakantie om voor een bergwandelvakantie.

Daarmee ruilden we in feite ook Pek om voor mijn zus, want de eerste vindt een fietsvakantie prima te doen, maar een wandeltocht met een zware rugzak - ver van alle horeca, ver van stoelen om op te zitten, ver van fatsoenlijke bedden zonder andere mensen op een kamer, van sanitaire voorzieningen en goed bereide maaltijden -, daar haalt hij weinig plezier uit. Wél heeft hij oog voor mijn voorliefde voor dit soort primitieve activiteiten in de natuur, dus we bedachten een reisplan, waarbij ieder aan zijn trekken zou komen. Het kwam erop neer dat we met zijn vieren naar Zwitserland zouden rijden (want: dichterbij dan de Pyreneeën en minder coronagevallen dan in Spanje), waar Mila, Jantien en ik een week gingen wandelen, terwijl Pek in een hotel in Zürich zou verblijven. Daarna zou Jantien naar huis gaan en zouden wij nog een weekje door Duitsland toeren. En zo ontstond het plan voor Mila’s eerste trektocht door de Zwitserse Alpen.

IMG_4234.JPG

Voorbereiding

Een trektocht met een rugzak vergt veel voorbereiding. Je wilt niet te veel meenemen, want bij elke stap is elke gram die je meetorst voelbaar. Tegelijkertijd wil je ook geen essentiële dingen vergeten, want je bent behoorlijk op jezelf aangewezen in de wildernis. Je kunt niet even een aansteker bij de buren lenen als je kampeert op een bergpas. En zoiets simpels als toiletpapier wil je ook zéker niet vergeten in te pakken.

Je conditie is ook zo’n ding. Als je uren bergop loopt met 18 kilo op je rug, dan wens je jezelf een goede basisfitheid toe, want anders wordt het een zware vakantie. Het was dan ook wat zorgwekkend dat Mila de laatste schoolweken totaal niet fit was. Door buikpijn sliep ze bijzonder slecht, waardoor ze overdag zo slap was als een tissue. Ons trainingswandelweekend in de Ardennen verliep op de eerste dag prima, maar de tweede dag was Mila zo moe dat Jantien uiteindelijk in haar eentje de auto is gaan halen.

Er was dus best wat twijfel over de haalbaarheid van onze missie. Was Mila fit genoeg? En liepen de coronagevallen niet te veel op in Europa, waardoor de grenzen misschien weer dichtgingen? Op 1 augustus hakten we de knoop door: we zouden die vrijdag (7 augustus) vertrekken. Mila was inmiddels aardig wat bij getrokken en corona leek in Zwitserland en Duitsland enigszins onder controle te zijn.

IMG_1849.JPG
IMG_0158.JPG

Wandeldag 1: Oberalppas – St. Maighelshütte

Terwijl de temperaturen in Nederland die zondag 9 augustus recordhoogtes bereikten, was het op de 2046 meter hoge Oberalppas relatief koel en aangenaam zonnig. Met zo’n 24 graden leek het de perfecte temperatuur om een berg te beklimmen. We waren niet de enigen die dit bedacht hadden. Op de parkeerplaatsen was geen plekje meer vrij, dus we moesten snel afscheid nemen van Pek, die zo lief was geweest om ons boven op de berg af te zetten.

De Oberalppas is het startpunt van de Vier Quellen Weg, een vijfdaagse huttentocht die langs vier bronmeren van grotere rivieren loopt, waaronder de Rijn en de Rhône. Wij hadden alle dagetappes in tweeën gehakt, want wandeltijden van 5 tot 7 uur per dag leek ons wat optimistisch (zeker gezien het feit dat wij, Hollandse vlaklopers, de aangegeven wandeltijden überhaupt nooit halen). Omdat we een tent bij ons hadden, waren we niet afhankelijk van de locaties van de hutten. Dat was een geruststellend gevoel. 

De drukte op de parkeerplaats vertaalde zich in veel mensen op het fiks stijgende wandelpad richting het Tomameer. Blijkbaar was dit een populaire bestemming voor de zondagmiddag. Het was niet heel erg fijn, want hierdoor moest je regelmatig wachten op tegenliggers die over de smalle paadjes naar beneden kwamen, maar de omgeving maakte alles goed.

Halverwege kreeg Mila last van haar ademhaling, waarschijnlijk door de combinatie van de flinke inspanning en de ijlere lucht. Ze had het gevoel dat ze te weinig zuurstof kreeg, waardoor ze naar meer lucht ging happen. We stopten om de honderd meter om letterlijk op adem te komen en lieten haar ademhalingsoefeningen doen. Die vond ze irritant, maar ze probeerde ze toch.

Toen we bij het meer aankwamen, ging het al een stuk beter. Het meer lag erbij als een aankondiging in een toeristische folder: met een magisch azuurblauwe kleur en omringd door rotsachtige bergtoppen met hier en daar plukjes eeuwige sneeuw. Ineens begrepen we waarom al die mensen zo nodig op zondagmiddag naar boven ploeterden. Het uitzicht was al het zweten waard.

IMG_1561.JPG
IMG_5859.JPG

De temperatuur van het water was zo’n acht graden, net niet laag genoeg om ledenmaten eraf te laten vriezen, maar Mila had haar bikini al aan. Die kou interesseerde haar niet. Jantien en ik twijfelden even, maar het besef dat we hierna nooit meer de kans zouden krijgen om in de bron van de Rijn te poedelen gaf de doorslag. Het kwam erop neer dat we voetje voor voetje het water in bibberden, met kippenvel op plekken waarvan we niet wisten dat je er kippenvel kon krijgen. Wim Hoff vindt me vast een mietje nu, maar het deed echt zéér! Alsof je door duizenden naalden werd gestoken. Zo langzaam als we erin gingen tot onze nek in het water, zo snel kwamen we er weer uit. We leefden! En hoe!

’s Avonds overnachtten we in de Maighelshütte, waar vanwege de coronacrisis veel minder gasten dan normaal waren. Hierdoor lagen we ’s nachts met zes personen in een kamer waar normaal zestien personen sliepen. Er stonden twee enorme stapelbedden, waar vier personen onder en vier personen boven in pasten. In coronaloze tijden betekent dit dat je zij aan zij met vreemden in bed ligt, op aaneengesloten matrassen van zestig centimeter breed. Ofwel, dat een onbekende de hele nacht in je gezicht ademt. Door de coronacrisis hadden we nu de luxe van een eigen bed.

Ondanks het relatief ruime bed kon ik niet slapen. Verderop in de kamer lag een man genadeloos te snurken. Het was zo hard dat ik me niet voor kon stellen dat hij er zelf niet wakker van werd. Ik was bang dat Mila te weinig zou slapen, maar de volgende ochtend bleek ze het gesnurk niet eens te hebben opgemerkt. Ook was ik bang dat al die uitgeademde lucht misschien toch niet zo handig was. Hij lag dan wel ver weg, maar wat als hij allemaal coronadeeltjes aan het uit blazen was? Zo piekerde ik ongewild de nacht door. Ik was blij toen om 7.00 uur de wekker ging.

Word vervolgd…