De zon staat laag en kleurt de eeuwenoude bakstenen van het tempelcomplex in Ayutthaya dieprood. We zitten met ons drietjes in kleermakerszit naast elkaar, oog in oog met het hoofd van Boeddha, dat ons glimlachend aanstaart vanuit de wortels van een banyanboom. Normaal wemelt het hier van de toeristen, maar waarschijnlijk vanwege het late tijdstip - het tempelcomplex sluit over een half uur - en het feit dat we ons in het regenseizoen bevinden, hebben we het hoofd van Boeddha even helemaal voor onszelf.
Het hoofd heeft veel meegemaakt. Van de veertiende tot de achttiende eeuw stond het fier op een van de Boeddhabeelden in tempelcomplex Wat Mahathat in wat toen de hoofdstad van Siam (nu Thailand) was. Op een donkere dag in 1767 viel het Birmese leger de hoofdstad aan. Het verwoestte tempels en nam inwoners gevangen. Bijna elk Boeddhabeeld werd onthoofd.
Zo verloor ook dit hoofd zijn lijf. Het rolde tot onder aan de stam van de banyanboom, die het in de loop van de tijd ophief met zijn luchtwortels en stevig verankerde op een halve meter boven de grond tussen de dikke wortels. Het is een wonderlijk beeld, zo’n Boeddhahoofd dat je vanuit de bosjes toelacht. Misschien is het wel de ultieme samenvatting van het boeddhisme: het leven is lijden en je probeert er toch het beste van te maken. Met je hoofd ingeklemd in het hout.
Langste plaatsnaam
Vóór ons bezoek aan de prachtige tempels en paleizen van Ayutthaya, verblijven Pek, Mila en ik een week in Bangkok, de plek waar de Siamese koning na de Birmese plunderpartij de nieuwe hoofdstad stichtte. Om indruk te maken gaf hij de stad de langste plaatsnaam ter wereld: ‘Krung Thep Maha Nakhon Amon Rattanakosin Mahinthara Ayutthaya Mahadilok Phop Noppharat Ratchathani Burirom Udom Ratchaniwet Mahasathan Amon Piman Awatan Sathit Sakkathattiya Witsanukam Prasit’. De Thai zeggen gewoon ‘Krungthep’, wat ‘stad van de engelen’ betekent. Dat de rest van de wereld ‘Bangkok’ zegt, komt doordat dat de naam is van de plek waar internationale handelaren hun dealtjes sloten met het verre oosten, lang voordat de stad tot hoofdstad werd gemaakt.
Bangkok is een prettige verrassing, met haar eetkraampjes en buitenkeukens, frisse parken, gouden tempels en de bedrijvigheid op de rivier Chao Praya. Op de eerste ochtend in Bangkok maak ik een wandeling vanuit ons hotel in de wijk Sathorn. Op de kaart heb ik een park in de buurt gezien. Als ik een zijstraatje van de drukke hoofdweg inloop, waan ik me meteen in het buurtje van de oma in de Thaise film ‘How to make millions before grandma dies’ (een aanrader!). Smalle huisjes van verschillende formaten, kleuren en materialen worden bij elkaar gehouden door dikke, zwarte stroomkabels over de gevels. Overal lopen zwerfkatten. Veel huizen hebben alleen een metalen hek als afsluiting voor de buitenwereld. Geen ramen, muren of deuren: alleen een hek, waardoor binnen en buiten naadloos in elkaar overlopen. Huizen of appartementen die wel een dichte gevel hebben, zijn stuk voor stuk voorzien van een airco-unit. Onder rafelige luifels staan buitenkeukens, tafels met spulletjes voor de verkoop of borden met prijslijsten voor Thaise massages. Iedereen lijkt hier ondernemer te zijn. Het is nog vroeg, dus er gebeurt nog niet zo veel. Af en toe knalt een scooter voorbij.
Zingen en sporten tussen de doden
Het park blijkt een begraafplaats te zijn voor Chinese oorlogsslachtoffers. Maar ook een sportpark. Én een openluchtkaraokelocatie. Ik ben de enige ‘farang’ (buitenlander) die er rondloopt. Tussen de hardlopers en snelwandelaars volg ik het hardlooppad dat door het park slingert, langs een sportschool omgeven door tralies, een paar badmintonvelden tussen het groen en een basketbalveld.
De sportafdeling wordt afgewisseld door kleurrijke boeddhistische en Taoïstische tempels en altaren. En daar bovenuit klinkt de zang van stemmen die vanuit verschillende karaokeplekken tegen elkaar in zingen. Elke zanger zingt fanatiek in zijn of haar microfoon. En dat tussen al die graven, tempels en de sportende mensen. Ik heb zo veel vragen. Iedereen is zo ontzettend zichzelf aan het wezen, zonder oordeel en met ruimte en respect voor de doden. Het is meteen mijn lievelingsplek in Bangkok.
Het volk en de koning
Een leuke manier om wat meer over de plaatselijke bevolking te weten te komen, is om plekken te bezoeken waar de bewoners graag heen gaan. Dat zijn niet de toeristische locaties, maar juist plekken als een park, een bioscoop of afgelegen warenhuis. De bioscoop en het park hebben we op de eerste avond al afgevinkt. Mila heeft via chatgpt ook nog het Bangsue Junction Shopping Centre gevonden, een winkelcentrum van vier verdiepingen gevuld met vintagekraampjes, antiek en kleding.
Het zijn geen culturele hoogstandjes, dit soort plekken, maar wel boordevol locals. En omdat de plekken lijken op plekken die je thuis ook hebt, vallen de verschillen juist op. Dat Thai veel geduldiger zijn dan Nederlanders bijvoorbeeld. En dat ze fantastische foodcourts hebben. En dat ze bioscoopfilms beginnen met een bizarre lofzang op de koning. Dat die koning eigenlijk overal aanwezig is, met in goud omlijste portretten, en wee degene die een grap over hem durft te maken. Er staan serieuze gevangenisstraffen op majesteitsschennis. Ik zeg niks.
We doen ook een paar toeristische dingen: we bezoeken de 15 meter lange, liggende gouden Boeddha bij Wat Pho, wandelen langs de kraampjes en indrukwekkende straatreclames van Chinatown en staan op het glazen dak van het hoogste gebouw van Thailand, de Mahanakhon. We voelen ons thuis in Bangkok en kunnen nog weken blijven, maar er schijnt meer te zien te zijn in dit land.
Birmaspoorlijn
Na Bangkok en Ayutthaya reizen we naar Kanchanaburi, waar the bridge over the river Kwai vanwege de gelijknamige film toeristen van over de hele wereld trekt. De brug is onderdeel van een verschrikkelijke geschiedenis: die van de Birmaspoorlijn.
In de Tweede Wereldoorlog werden ongeveer 60.000 krijgsgevangenen en 250.000 dwangarbeiders door de Japanners aan het werk gezet om een spoorlijn dwars door de jungle uit te hakken van Thailand naar de kust van Birma. Meer dan 100.000 daarvan overleefden dat niet. Daaronder waren Nederlanders uit Nederlands-Indië, Britten, Singaporezen, Australiërs, Maleisiërs, Amerikanen en nog veel meer. De hitte, uitputting, honger, malaria en andere ziekten werden de gevangenen fataal. Er was amper eten, ze maakten shifts van 15 uur en er was ook geen goed gereedschap. De Japanners sloegen erop los als je je best niet deed. Of als je hun Japanse orders niet begreep.
Deze afschuwelijke geschiedenis kreeg pas volop aandacht in de Westerse wereld toen de film Bridge over the river Kwai werd uitgebracht. Hoewel de waarheid nogal geromantiseerd wordt in de film en overlevenden het een belediging vonden (alsof ze fluitend aan die spoorlijn hebben gewerkt), is het toerisme naar Kanchanaburi, waar de officiële brug over de Kwai ligt, door die film op gang gekomen. En in de musea en op de begraafplaatsen wordt het verhaal wél goed verteld. Dat lijkt me een winst.
We bezoeken het Death Railway Museum, waar helemaal niets geromantiseerd wordt. Het is een goede tentoonstelling met veel getuigenissen van overlevenden. Heel confronterend ook. Met de eeuwenoude vraag waarom mensen dit andere mensen toch aandoen. Ik koop een boekje met mooie potloodtekeningen van een Nederlandse krijgsgevangene die daar is overleden. Zijn zoon vertelt in het boekje het verhaal van zijn vader. Ik heb het boekje aan een buurvrouw gegeven. Haar vader heeft ook aan de spoorlijn gewerkt.
De spoorlijn was uiteindelijk klaar in 1943, en heeft niet eens twee jaar gewerkt. Daarna zijn er al delen afgebroken door de geallieerden en andere belanghebbenden. Op een of andere manier maakt dat de dood van al die mensen nog tragischer. Aan de andere kant: wie wil er over zo’n spoor reizen?
James Bond op Koh Samui
Over een ander spoor reizen we naar het diepe zuiden van Thailand. Op Koh Samui, een toeristisch eiland met witte stranden, slapen we in het Ampersand Resort, dat zo in een James Bondfilm had kunnen zitten. Laat het vinden van bijzondere overnachtingsplekken maar aan Pek over. Vreemd genoeg zijn we de enige gasten. Later komen er wat meer gasten bij, maar het blijft heel rustig. Dat had als voordeel dat de eigenaar en zijn vriendin veel tijd voor ons hebben.
De eigenaar, Muky, komt uit Dubai en heeft dit hotel zelf ontworpen en deels zelf gebouwd. Hij runt het met zijn Thaise vriendin Bew en nog wat werknemers waar we niet veel van zien. Muky doet niet aan marketing, want hij vindt het eigenlijk wel fijn dat het niet zo druk is. De tijd nemen voor zijn gasten vindt hij belangrijk, en dat doet hij. Al snel raken we iets dat op een vriendschap lijkt.
Op de tweede dag nemen ze ons mee naar hun lievelingsrestaurant. Het is een lokaal restaurantje langs een doorgaande weg, waar we zelf nooit naar binnen hadden durven lopen. Of nou ja ‘binnen’ - het restaurant heeft een golfplatendak dat rust op een paar houten palen. Daaronder staan plastic tuinmeubels met plastic Fanta tafelkleden, verlicht door een tl-buis. Er is geen menu. Bew informeert wat wij lekker vinden en maakt een lijstje dat ze bij de nogal norse kokkin inlevert. Ja hoor, dat kan ze wel maken. Terwijl we een paar katten van onze borden proberen te houden, eten we gebakken vis, morning glory en twee aanverwante groenteschotels, gamba’s met stinky beans en gepekelde, zwarte eieren die je een eeuw goed kunt houden. We informeren maar niet hoe oud de eieren op onze tafel al zijn. Ze smaken verrassend goed.
Thais eten
Het eten in Thailand is van een bizar hoog niveau. De Thai hebben een ongelooflijk goed gevoel van welke smaken bij elkaar passen. Misschien komt het doordat je op elke straathoek kunt eten, en er dus heel veel mensen zich bezighouden met het bereiden van eten. Het zou me niet verbazen als Thailand de meeste koks per inwoners heeft. Ook de Italiaanse pizza’s en pasta’s die veelvuldig verkrijgbaar zijn, zijn van een ongekend hoge kwaliteit.
Met vrienden die toevallig ook in Thailand blijken te zijn (ja echt, daar kwamen we in Bangkok pas achter) doen we een kookworkshop op Koh Samui in een poging iets mee te krijgen van het Thaise gen voor goed koken. Voor nog meer James Bond-gevoel ga ik de dag erna met Mila en haar vriendin ziplinen - lekker zoeven door de boomtoppen aan een kabel. Weer een dag later laten we onze nagels doen in een nagelsalon. Niks voor mij, maar wel een leuke activiteit om samen met je dochter te doen. Pek zit in de tussentijd met Muky aan de cocktails, dus die heeft zich ook prima vermaakt.
Glamping
We nemen afscheid van onze oude én nieuwe vrienden en brengen het laatste deel van onze reis door in Krabi. Dat ligt aan de Andamanse kust, die in 2004 te grazen werd genomen door een van de grootste tsunami’s aller tijden. Daar is nu niets meer van te zien. We verblijven in een huisje op het strand en ik stel me meerdere malen zo’n tsunami voor. Ik kom niet veel verder dan de beelden uit The Impossible, een indrukwekkende film over een Spaanse familie die de tsunami overleefde. Die film is ook een aanrader.
Het is een beetje een gekke plek, dat huisje van ons. Op internet werd het gepromoot als ‘Eco villa’, maar er is weinig villa aan. Het is meer een luxe kampeerplek. En de prijs voor het geheel is eerder villa dan trekkershut. De eerste dag hebben we extreem luidruchtige buren (denk aan Oh oh Cherso met superharde muziek) – dat helpt ook niet. Het huis is alleen maar bereikbaar met een taxi. Lopen over de weg is te gevaarlijk. En de eerste twee dagen regent het bijna non-stop. Het is even omschakelen na het ontspannen verblijf op Koh Samui.
Maar. We hebben wel een bioscoopscherm buiten dat we ’s avonds naar beneden trekken om films te kijken met het ruisen van de branding op de achtergrond. En ons huisje ligt aan een prachtige baai, waar de stranden in de middag gevuld worden met de mooiste schelpen als de zee zich terugtrekt. En we hebben de Joy Beach Bar waar de hele dag reggaemuziek wordt gedraaid en waar je met je voeten in het zand lekkere drankjes drinkt. Oh oh Cherso vertrekt gelukkig na één dag, en ons kampeerplekje – oké, glampingplekje – voelt uiteindelijk een beetje als een thuis. We zijn er alsnog een dag eerder weggegaan vanwege nieuwe geluidsoverlast, maar dat is weer een ander verhaal.
Olifanten die eten
We brengen een bezoek aan olifantenpark Following Giants ten noorden van Krabi. Met een gids en twee Duitse studentes wandelen we door een Jurassic Park-achtige omgeving waar tien olifanten vrij rondlopen. De olifanten komen allemaal uit de toeristenindustrie, waar ze werden gebruikt om toeristen te vermaken. Sommige olifanten droegen twee- tot driehonderd toeristen per dag op hun rug. Dat is zelfs voor een olifant erg veel. En de dieren raken er heel erg gestrest van, ook van het ‘olifanten wassen’ of ‘met olifanten badderen’, dat je op veel plekken in Thailand kunt doen. Bij Following Giants mogen de olifanten doen waar ze zelf zin in hebben. Bijvoorbeeld 18 tot 20 uur per dag besteden aan eten, want dat is wat een normale olifant doet.
Een babyolifant van zeven jaar oud met de naam Peanut wil indruk op ons maken en laat zien hoe goed hij kan zwemmen. Met zijn slurf spettert hij enthousiast water over zichzelf heen. Dan klautert hij het meertje uit en komt blij onze kant op. Maar een babyolifant van zeven jaar oud is nog steeds een behoorlijk grote olifant. Gelukkig weet zijn begeleider hem op een natuurlijke manier weg te leiden van onze groep.
Alle tien de olifanten hebben één persoonlijke begeleider, een mahout, die de hele dag bij de olifant in de buurt blijft. Zelfs ’s nachts checkt de mahout af en toe of het wel goed gaat met zijn of haar olifant. Ik vermoed dat ze verder niet zo’n sociaal leven hebben, die mahouts. Maar de verbintenis met de olifant is wel echt heel speciaal. Je ziet het aan alles, de olifant en zijn mahout zijn echt een team. Misschien wel vrienden.
Jazzbar
We brengen nog één dag door in Bangkok voor we naar huis vliegen. We spotten een varaan in het Lumphini-park en kopen platen bij Recordoffee, een knusse platenzaak die Muky ons had aangeraden. We zwemmen in de infinity pool van het hotel met uitzicht over de stad en eten bij het Japanse restaurant in het hotel. Aan het eind van de avond zitten we in de lobby met een drankje en concluderen dat we een fantastische reis hebben gemaakt. ‘Het énige dat ik jammer vind,’ zegt Mila, ‘is dat we niet naar een jazzbar zijn geweest.’
Tijdens de eerste paar dagen in Bangkok had Mila allerlei jazzbars opgezocht en treurig geconcludeerd dat ze 18 moest zijn om erbinnen te mogen. De filmische sfeer van een live jazzband in een donkere bar stond al langer op haar lijstje, en Bangkok leek de perfecte plek hiervoor. Maar helaas. Terwijl Pek naar het toilet gaat, zoeken Mila en ik op of er in Nederland ook van die mooie klassieke jazz bars zijn. Voordat we daar een goed antwoord op hebben, komt Pek half rennend terug: ‘Er zit een vette jazzbar in dit hotel! En er is nú een band aan het spelen!’
Zo is het, het is een vette jazzbar, met een vette jazzband en vreselijk aardig personeel. Niemand vraagt naar Mila’s leeftijd. De Amerikaanse zangeres komt tussendoor zelfs even met haar kletsen. Onder het genot van cocktails en mocktails en de fantastische combinatie van piano, trompet, bas en een warme vrouwenstem sluiten we onze reis door Thailand af.
Intussen in Ayutthaya, tussen de wortels van een banyanboom, perst een Boeddhahoofd er nog een glimlach uit.
Alle foto’s zijn gemaakt door Mila.